SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.42 suppl.33Theology as a way of life. On teaching and learning the Christian faith author indexsubject indexarticles search
Home Pagealphabetic serial listing  

Services on Demand

Article

Indicators

    Related links

    • On index processCited by Google
    • On index processSimilars in Google

    Share


    Acta Theologica

    On-line version ISSN 2309-9089
    Print version ISSN 1015-8758

    Acta theol. vol.42  suppl.33 Bloemfontein  2022

    http://dx.doi.org/10.18820/23099089/actat.sup33.13 

    ARTICLES

     

    Titus Brandsma: Getuige van God

     

     

    J.M. Bos

    Dr. Anne-Marie Bos, Titus, Brandsma Instituut, Nijmegen. E-mail: a.bos@titusbrandsmainstituut.nl; ORCID: https://orcid.org/0000-0003-1923-5427

     

     


    ABSTRACT

    "Can I help it that in all things God gives witness to himself?" This quote of Titus Brandsma shows his concept of God. This article reflects on the way in which Blessed Titus Brandsma gave witness to God from three perspectives: his mystical theology, his social engagement, and his way of the cross. Brandsma defines mysticism as a particular unification of God and man, whereby the latter becomes conscious of God's presence and, on his part, also unifies himself with God. His writings highlight three key aspects of mysticism that are closely related: mysticism is two-sided, nearby, and embodied. Titus Brandsma was primarily active in the fields of education and journalism. He analysed the contemporary social and political situation and was very critical of national socialism, especially because its basic values were in conflict with the Christian value of love. He regarded the spiritual crisis as more fundamental than the social and economic crises. He offered a new concept of God, which was founded on God's presence in the core of everybody, as a reply to individualism and social exclusion. Finally, this article gives some examples showing the way in which Brandsma gave witness of God during the final months of his life. Brandsma was imprisoned because of his effort for the resistance of the Catholic press against national socialism. Testimonies show that Brandsma could experience God's presence nearby. This helped him remain strong spiritually.

    Keywords: Titus Brandsma, Mysticism, National Socialism, Way of the Cross


    Trefwoorde: Titus Brandsma, Mistisisme, Nasionale Sosialisme, Weg van die Kruis


     

     

    1. INLEIDING

    Van een aantal Nijmeegse studenten kreeg professor Titus Brandsma het verwijt dat zijn filosofiecolleges allemaal gingen over de rechtvaardiging van God. Zijn reactie was:

    Het ligt er maar aan wat U onder philosophie en theodicee verstaat; kan ik het helpen, dat God in alle dingen getuigenis aflegt over zichzelf? (Meijer 1951:121-122).

    In dit antwoord geeft Brandsma kernachtig weer hoe hij God verstaat. In alles, zo leert Brandsma, getuigt God van zichzelf. God is present in de hele schepping, in al wat is (licht, schaduw en duisternis).

    In dit artikel sta ik vanuit drie invalshoeken stil bij de wijze waarop Titus Brandsma van God getuigde: zijn mystieke theologie, zijn maatschappelijk engagement en zijn kruisweg.

     

    2. MYSTIEKE THEOLOGIE

    Toen de Katholieke Universiteit van Nijmegen in 1923 van start ging, werd Brandsma in de Letterenfaculteit benoemd tot hoogleraar in Geschiedenis der Wijsbegeerte (uitgezonderd die der Grieken en Romeinen), Natuurphilosophie, Natuurlijke Godsleer, Wijsbegeerte der Geschiedenis en Geschiedenis der Mystiek, met name der Nederlandsche Mystiek. Brandsma had filosofie gestudeerd in Boxmeer, promoveerde in Rome en doceerde vervolgens bijna vijftien jaar filosofie in het studiehuis van de Karmel dat in die tijd gevestigd was in Oss. Zijn interesse in de mystiek richtte zich vooral op die van de karmeltraditie. Reeds in zijn noviciaat stelde hij een bloemlezing samen van teksten van Teresa van Avila die hij uit het Frans vertaalde (Brandsma 1901). Later werkte hij met enkele medebroeders aan een vertaling van haar werken uit het Spaans, waarbij hij het eerste deel verzorgde (Brandsma 1918). Maar Brandsma publiceerde ook veelvuldig, bijvoorbeeld in het blad Carmelrozen, over andere karmelitaanse mystici.

    In zijn functie als hoogleraar richtte Brandsma zijn aandacht op de Nederlandse mystiek, bijvoorbeeld op Jan van Ruusbroec, Geert Groote en andere moderne devoten, op Hadewijch en Beatrijs van Nazareth. Hij richtte een instituut op voor de Nederlandse mystiek, en legde een verzameling mystieke teksten aan, die uiteindelijk bestond uit ongeveer 1400 fotokopieën van manuscripten. In deze unieke verzameling bevinden zich ook teksten waarvan de originele manuscripten later door oorlogsschade verloren zijn gegaan en die nu alleen door deze fotokopieën beschikbaar zijn. Brandsma verzamelde de teksten, bestudeerde ze, gaf er colleges en lezingen over en publiceerde erover in kranten en tijdschriften.

    In zijn geschriften lees ik drie kernaspecten van mystiek die nauw met elkaar samenhangen: mystiek is tweezijdig, nabij en belichaamd.

    2.1 Mystiek is tweezijdig

    Door zijn grondige studie van mystieke teksten kon Titus Brandsma treffende beschrijvingen geven van wat mystiek is. In een uitgebreid artikel in De Katholieke Encyclopaedie begint Brandsma (1937:199) met een korte maar krachtige definitie:

    Mystiek [is] een bijzondere vereeniging van God met den mensch, waarbij deze zich Gods tegenwoordigheid bewust wordt en zich ook zijnerzijds met God vereenigt.

    Brandsma spreekt van "een bijzondere vereeniging". God en mens worden verenigd, worden een wederzijdse liefdeseenheid, en die eenheid is bijzonder. Bijzonder betekent hier enerzijds dat het niet algemeen, gemeenschappelijk is maar specifiek, persoonlijk. Anderzijds betekent het dat het niet gewoon is maar buitengewoon, speciaal. Opvallend in de definitie is dat Brandsma de menselijke bewustwording een centrale rol geeft. Mystiek vindt niet plaats buiten het menselijk verstand of intellect om, maar is het "bewust worden van" Gods tegenwoordigheid, en daarin meebewegen. Mystiek, zo leert Brandsma (1937:199), is een wederkerige beweging van elkaar toenaderen:

    De mystiek heeft aldus een tweezijdig karakter. De bijzonder innige vereeniging van God met den mensch, zoo, dat het goddelijke niet langer schuil[t] gaat achter het menschelijke, maar innerlijk bewust wordt, kan men het goddelijk wezenselement der mystiek noemen, terwijl de ontvankelijkheid van den mensch voor deze goddelijke begenadiging, haar ervaring in den mensch en haar invloed op zijn leven, haar menschelijke omkleeding vormt.

    Dus aan de ene kant staat de vereniging van de kant van God, de goddelijke essentie van de mystiek; aan de andere kant staat de menselijke ontvankelijkheid ervoor, hoe de mens dit in zichzelf ervaart en hoe dit zijn leven beïnvloedt. Dat is de menselijke belichaming, de manier waarop het vlees en bloed wordt.

    Om meer inzicht te geven in deze tweezijdigheid van de mystieke vereniging gebruikt Brandsma regelmatig het beeld van een bloem in de zon. Met dit beeld wil hij concreet maken wat de rol van God en wat de rol van de mens is in deze vereniging. Zo schrijft hij:

    Straalt het Goddelijk Zonnevuur zijn gloed, waarheen Hij wil, de zonnezucht der ziel trekt de stralen van den goddelijken liefdebrand in het hart van de bloem, die zich naar de Zon blijft keeren (Brandsma 1931:11).

    In deze beschrijving kunnen we horen hoe in de mystieke vereniging God en mens naar elkaar bewegen. Maar God bewerkt ook de openheid, de beweging van de mens:

    Maar gelijk de bloem zich keert naar de zon onder invloed van de zonnestralen zelve, zoo is ook de ontvankelijkheid en voorbereiding tot het opgaan in Gods liefdevuur, onze omvorming in Hem weder een werk van Gods genade, die de natuur niet opheft, maar veredelt (Brandsma 1931:11).

    In een lezing over liturgisch leven werkt Brandsma (1938) dit beeld van de bloem in de zon verder uit. Hij beschrijft hoe de mens (als een bloem in de zon) ook de gemeenschap nodig heeft om vrucht voort te brengen (zoals een bloem een tuin), en de voeding van het gebed nodig heeft om niet te verdorren (zoals een bloem water). Maar de basis van alles is dat zoals een bloem opbloeit in het licht en de warmte van de zon, de mens opbloeit in tegenwoordigheid van God.

    Dit leven in de tegenwoordigheid Gods ziet Brandsma als de kern van religieus leven. In zijn colleges over karmelitaanse mystiek noemt hij het dan ook de basis van een karmelitaans leven (Brandsma 1936:11-13, 30-31, 76, 95, 103). Leven in Gods tegenwoordigheid is voor Brandsma een oefening in bewustzijn. De profeet Elia reikt hiervoor het voorbeeld aan met zijn leven en met de lijfspreuk: "God leeft, voor wiens gelaat ik sta" (1 Kon. 17:1; 18:15). Zo maakt Brandsma de rol van de mens in de mystiek voor zijn lezers en toehoorders indenkbaar en inoefenbaar.

    2.2 Mystiek is dichtbij

    In veel van zijn geschriften wijst Brandsma erop dat wij mensen beperkt waarnemen en beperkt waarderen. Dat geldt ook voor de mystiek. We zoeken, aldus Brandsma, vaak naar het bijzondere, het wonderbaarlijke, maar vergeten de genade van het leven zelf te waarderen als bijzonder. Velen plaatsen mystiek ver weg van het gewone leven, als iets buitengewoons van enkele begaafde religieuze mensen, maar dat mystiek een bijzondere vereniging is, dus specifiek en buitengewoon, wil niet zeggen dat het beperkt blijft tot het buitengewone. Kenmerkend voor Brandsma's inzicht in de mystiek is dat het niet alleen weggelegd is voor een bevoorrechte enkeling, maar ook nauw verbonden is met het gewone leven van gewone mensen. God is nabij! Wanneer mensen zich daar allen van bewust zouden zijn, zag hun leven er anders uit. Daarom stelt Brandsma (1932:26):

    Wij moeten allereerst God zien als den diepsten grond van ons wezen, verholen in het meest innerlijke onzer natuur, maar daar toch te zien en te aanschouwen....

    Zo nabij is God. En God is niet alleen verborgen aanwezig in de mens zelf, God is aanwezig in ieder mens en legt getuigenis af van zichzelf in de gehele schepping. Vanuit dit godsbeeld is een bepaalde mate van mystieke vereniging voor ieder weggelegd. Als schepsel van God, is ieder mens een getuigenis van Gods werking en aanwezigheid. En God legt getuigenis af van zichzelf in heel zijn schepping. Dus niet alleen elders, maar ook daar waar de mens is.

    Het meest nabij is God in de mens zelf. Dit moet Brandsma van cruciaal belang hebben geacht voor zijn tijd, want hij herhaalt het keer op keer in zijn geschriften en toespraken:

    Nergens anders is God zo nabij als in onszelf. Daar allereerst moeten wij Hem trachten te vinden en te zien (1936:70).

    En in een ander geschrift:

    God leeft in ons als de Schepper en Instandhouder van ons zelfvoorzienend wezen. Zijn voortdurende scheppingsdaad, voor Hem oneindig, voor ons in de tijd, maakt Hem in ons aanwezig met zijn werkzaamheid, en dus met zijn wezen (Brandsma 1927:III).

    2.3 Mystiek is belichaamd

    Zoals we hierboven zagen, spreekt Brandsma in de uitwerking van zijn definitie van mystiek over de "menselijke omkleeding". Deze omkleding wordt gevormd door de menselijke ontvankelijkheid voor God, de menselijke ervaring van deze genade en de invloed die de mystieke vereniging heeft op het leven.

    Het mystieke leven zou men kunnen omschrijven als een dusdanige vereeniging van God met onze zwakke menschelijke natuur, dat het goddelijke niet langer schuil gaat achter het menschelijke, maar naar buiten uitstraalt in heerlijken glans (Brandsma 1927:IV-V).

    Daarbij waarschuwt Brandsma meteen dat hiermee niet alles goddelijk is geworden, dat er nog heel veel menselijks in het mystieke leven overblijft. Bijvoorbeeld, de menselijke persoonlijkheid: "In de mystiek de eigen persoonlijkheid van den mystiek begenadigde voorbijzien, is haar schoonste glorie verduisteren" (Brandsma 1927:V). Dit is wat Teresa van Avila uniek maakt, wat Johannes van het Kruis bijzonder maakt, wat Teresia van Lisieux eigen maakt, namelijk, dat het een bijzondere, persoonlijke eenwording is van goddelijkheid en menselijkheid. Over deze uniciteit verduidelijkt Brandsma (s.a.:4):

    Wel openbaart Zich overal dezelfde God, maar langs verschillende wegen zoekt de ziel zijn vereeniging en op alle wegen laat God Zich vinden en komt de Bruidegom de Bruid tegemoet in het kleed, dat zij gaarne ziet en spreekt Hij haar toe in woorden, welke zij het best verstaat, die zij het liefst van Hem hoort.

    Maar niet alleen de persoonlijkheid van de mens is belangrijk. De mystieke theologie van Brandsma is nadrukkelijk mariaal. Met grote regelmaat sluit Brandsma zijn toespraken en artikelen af met een verwijzing naar Onze Lieve Vrouw van de Berg Karmel, of Moeder Maria. Dat is niet enkel een teken van zijn karmeliet-zijn (ook wel lieve-vrouwebroeder genoemd). Zijn werkelijke motivatie om haar naar voren te schuiven is meer inhoudelijk. Hij verwijst naar haar als een prachtig voorbeeld voor de mens. Zij liet zien hoe God in haar het meest zuiver leefde, werkte en hoe dit bijzondere vrucht voortbracht. Brandsma (1932:36) noemt haar zelfs "meer dan een voorbeeld":

    Zij is geroepen, ons oog naar God te richten. Gelijk wij in het Kind op hare armen, geleid door de Openbaring, God erkennen, zoo moge zij ons door het verstand leiden naar de schouwing Gods in al wat Hij geschapen heeft, opdat, gelijk Hij leefde in haar, Hij leve ook in ons en door de daad uit ons geboren, uit ons te voorschijn trede.

    Hiermee geeft Brandsma aan dat God zich op dezelfde wijze in ieder mens wil incarneren, mens wil worden, handen en voeten wil krijgen, vrucht wil dragen, zijn liefde wil tonen. Zo wordt de mystieke vereniging belichaamd, wordt zij zichtbaar, straalt zij uit de mens. Zij is bepalend voor de manier waarop de mens met zijn medemens omgaat, met de gehele schepping, en met zichzelf. Mystiek krijgt hiermee handen en voeten en wordt uiterst concreet. Brandsma liet dit bijvoorbeeld zien in zijn maatschappelijk engagement.

     

    3. MAATSCHAPPELIJK ENGAGEMENT

    Dat mystiek nabij en belichaamd is betekent ook dat het gaat om het hier en nu, in deze tijd, op deze plaats, in deze samenleving. Brandsma was zeer actief op maatschappelijk terrein. Bij al zijn maatschappelijke activiteiten springen er twee speerpunten uit: onderwijs en journalistiek. Zo was hij bijvoorbeeld in Oss (mede-) organisator van een school voor katholiek middelbaar onderwijs, de inrichting van een openbare leeszaal, en het lokale katholieke krantje. Voor zijn Friese volksgenoten zette hij zich in voor de herwaardering van de Friese taal en cultuur, en verzorgde hij lezingen en publicaties over de Friese geschiedenis. Maar Brandsma hield zich niet alleen bezig met het welzijn van mensen op lokaal en regionaal niveau, hij hield zich ook bezig met het welzijn van de samenleving op nationaal en internationaal niveau.

    3.1 Een sociale crisis

    Titus Brandsma analyseerde en reflecteerde op de sociale en politieke situatie van zijn tijd. In de twintiger jaren was het vooral het thema van oorlog en vrede wat hem bezighield. Hij analyseerde de macht van de wereldwijde wapenindustrie en discussieerde mee over de precieze taak en opdracht van de Vredesbond. In de dertiger jaren zag hij het gevaar van de groeiende werkeloosheid en ontevredenheid, die gepaard gingen met de bloei van nationaalsocialistische ideeën. Brandsma nam goed nota van wat er in Duitsland gebeurde en sprak met collega-hoogleraren zijn afkeuring uit over de behandeling van de Joden in Duitsland. Hij waarschuwde uitvoerig voor de gevaren van nationaalsocialisme, racisme, en sociale uitsluiting.

    In het kader van zijn colleges filosofie doceerde Brandsma uitvoerig over het nationaalsocialisme. Hij bestudeerde het vanuit verschillende perspectieven, waaronder de historische achtergronden en de psychologische invloeden. Hij analyseerde het nationaalsocialisme als een levensbeschouwing die voor geen enkel weldenkend mens aanvaardbaar is. Hij trok vooral ook ten strijde tegen een nationaalsocialisme dat als christelijk werd voorgesteld. Op dit punt, zo betoogde hij, wordt de waarheid geweld aangedaan, want in het nationaalsocialisme wordt het fundament van het Christelijk geloof ondermijnd, namelijk de liefde. Dit maakte volgens Brandsma nationaalsocialistische opvattingen tot de grootste bedreiging van het katholieke geloof. Daarom hamerde hij erop dat de theorie en de filosofie van het nationaalsocialisme ontmaskerd en bestreden moesten worden. Zoals Brandsma (1939:8) predikt:

    Wij leven in een wereld, waarin men zelfs de liefde veroordeelt en een zwakheid noemt, die moet worden opgeruimd, waar de mensch over heen moet. "Geen liefde, maar eigen krachtsontwikkeling." "Laat elk zoo sterk mogelijk zijn, laat de zwakken ondergaan." Het Christendom met zijn liefde-prediking heet uit den tijd en moet vervangen worden door de oude germaansche kracht.

    Al wil het nieuwe heidendom de liefde niet meer, wij zullen de geschiedenis indachtig, toch met de liefde dat heidendom overwinnen en onze liefde niet prijsgeven. De liefde zal ons weer het hart der heidenen doen winnen. De natuur gaat boven de leer. Laat de theorie de liefde verwerpen en veroordeelen, haar een zwakheid noemen, de praktijk van het leven zal haar altijd weer een kracht doen zijn, die de harten der mensen overwint en gebonden houdt.

    3.2 Een spirituele crisis

    In zijn diesrede echter, noemt Brandsma (1932) niet de sociale, economische of politieke crisis maar de spirituele crisis het meest fundamentele probleem van zijn tijd. Fundamenteler dan het probleem van de materiële nood (armoede, werkloosheid) was voor hem de crisis in de goddelijk-menselijke relatie, die hij zag "als een besmettelijke ziekte voortwoekerende Godsonteering en Godsontkenning" (p. 3).

    Op basis van zijn analyse van de tijd formuleert Brandsma (1932:31-32) een nieuw concept van God:

    Wat ik dus verdedig en als noodzakelijk voor dezen tijd beschouw, is de beschouwing van al wat is in zijn afhankelijkheid en zijn voortkomst van God, wiens werk wij daarin moeten zien, wiens zijn wij daarin moeten onderscheiden, dien wij daarin moeten erkennen en aanbidden, allereerst in onszelve. God is daar en Hij openbaart Zich daar aan ons. Hij wil daar gezien en erkend worden. Hij is tenslotte nergens beter voor ons kenbaar dan in den grond van ons wezen. Leefde die gedachte aan Gods inwoning, aan de algeheele afhankelijkheid der geheele natuur van God, aan Gods leiding en openbaring in alles, wat andere daden zouden er worden gesteld om ze in overeenstemming te doen zijn met hun karakter van Godsopenbaring. De menschen moeten weer God zien en in de aanschouwing Gods leven.

    Ons beeld van God beïnvloedt ons gedrag. Als we Gods aanwezigheid zien in de hele schepping, in de natuur, in onze medemens, in onszelf, dan zullen we anders, beter handelen, aldus Brandsma.

    Met zijn godsbegrip wil Brandsma dus een oplossing aandragen voor de sociale crisis van zijn tijd. Hij wil hiermee een antwoord geven op het individualisme en de sociale uitsluiting. Zijn voorstel voor een nieuw beeld van God berust op Gods aanwezigheid in de kern van ieder mens - zonder uitzondering, niemand uitgesloten. Waarom heeft dit godsbegrip een positieve invloed op het "herstel der geschonden maatschappelijke orde"? Brandsma (1932:33) verklaart hierover:

    Op de eerste plaats haalt het den mensch uit zijn isolement en doet het hem zichzelven zien in betrekking van afhankelijkheid. Niet slechts verbindt het den mensch met God, maar in en door en met God ziet de mensch zich vereenigd en in betrekking met alle andere menschen. Hier is een gemeenschap gefundeerd op de innigste vereeniging van God met al wat bestaat. De erkenning van de onderlinge afhankelijkheid zal een der eerste voorwaarden moeten zijn voor het herstel der verbroken orde.

    Brandsma (1932:33) maakt ook expliciet dat dit godsbegrip een antwoord wil zijn op het communisme, waarin God geen plek heeft:

    Dit Godsbeeld tast langs twee verschillende wegen de waanvoorstelling aan, welke het communisme doet volgen. Eerstens doet het inzien, dat de natuur, ook de natuur tot werking gebracht en sterk geworden in de gemeenschap, niet onafhankelijk is, maar de ideeën verwerkelijkt door God haar tot richtsnoer gegeven en door niemand dan door Hem in eersten aanleg zoowel als in de uitvoering bepaald, en tweedens schept het op veel dieper en klaarder gronden een nieuw en vruchtbaarder communisme, doordat het den mensch bijbrengt, hoe zij in en door God allen met elkander zijn vereenigd en tot elkander zijn geordend. Dat bewustzijn van onderlinge afhankelijkheid en ordening tot elkander en daarnaast van de meest innige gemeenschap is wel het schoonste, dat ter redding uit den huidigen nood, kan worden gedacht.

    Dit is een concept van God - dat Titus verdedigt, waarbij we ons ervan bewust moeten zijn, benadrukt hij, dat het slechts een concept is. Wij hebben een beeld van God nodig, om ons toe te verhouden, maar ons godsbegrip is altijd maar een concept. Dit voorgestelde concept echter kan helpen in de sociale crisis.

    3.3 Een grens bereikt

    Titus Brandsma was zich terdege bewust van de invloed van de pers op de samenleving. Hij publiceerde veelvuldig in kranten en weekbladen, en gaf voordrachten voor de radio. In 1935 werd hij door de bisschoppen benoemd tot geestelijk adviseur van de Rooms-Katholieke Bond voor Journalisten. In deze functie promootte hij het beroep van journalist en dacht hij mee over plannen om een opleiding voor journalisten in te richten. Hij benadrukte het streven naar een eigen katholieke pers die zich moest laten leiden door liefde voor de waarheid, wat niet vanzelfsprekend was.

    Spannend werd het toen Nederland in mei 1940 bezet werd. De katholieke journalistiek kwam in een steeds lastiger parket. Aan de ene kant verboden de bisschoppen katholieken om lid te zijn van een nationaalsocialistische organisatie, terwijl aan de andere kant de bezetter steeds meer druk uitoefende op de pers, door voorschriften en verboden uit te vaardigen. De pers en elke journalist werd onder staatscontrole geplaatst. Hoewel er een verschil was tussen de bezettingsmacht en de nationaalsocialistische beweging, waren ze nauw met elkaar verbonden. Aartsbisschop De Jong vroeg Brandsma advies, hoe verstandig te handelen. Moest het verplichte lidmaatschap van de vakbond voor journalisten verboden worden voor katholieken? In hoeverre was deze vakbond nationaalsocialistisch? Het advies van Brandsma luidde - na veel wikken en wegen - dat het nog niet gerechtvaardigd was deze bond als nationaalsocialistisch aan te merken. Op 18 december 1941 werd echter een nieuwe maatregel afgekondigd: de persbedrijven mochten niet langer om principiële redenen advertenties weigeren. Dit betekende dat de katholieke kranten ook N.S.B.-advertenties moesten plaatsen. Opnieuw vroeg de aartsbisschop Brandsma om advies. De bisschop zag twee mogelijkheden: de katholieke bladen terugtrekken of de censor terugtrekken en de bladen laten bestaan zonder kerkelijke goedkeuring. Op 31 december 1941 viel het besluit dat de bisschop geen steun kon geven aan een beweging die principes heeft die lijnrecht ingaan tegen de katholieke beginselen. Dit was de grens. Het voorstel was om één lijn te trekken: een katholiek blad dat die advertenties publiceerde mocht zich niet langer tot de katholieke pers rekenen.

    Brandsma doorkruiste het land om dit standpunt aan de krantendirecteuren toe te lichten. Zijn tocht door het land werd echter nauwlettend in de gaten gehouden door de bezettende macht. In een Duits rapport van 7 januari 1942 werden de resultaten doorgebriefd en werd precies beschreven welke directeuren met de bisschoppen meegingen en welke directeuren zich ertegen verzetten. Op diezelfde dag werd besloten dat Brandsma gevangen moest worden genomen en naar een concentratiekamp zou worden gestuurd.1

    Brandsma en zijn omgeving wisten maar al te goed dat zijn reis langs de pers gevaarlijk was. Maar voor Brandsma waren de waarden van het katholieke geloof niet onderhandelbaar en hij sloot geen compromissen. Hij was niet bereid te zwichten.

    Op 19 januari 1942 werd Brandsma gearresteerd en naar de gevangenis van Scheveningen gebracht. In zijn eerste brief naar huis, van 23 januari, schreef Brandsma (1942c):

    Mij troostte echter zijn antwoord: "Dann hätten Sie den Auftrag des Erzbischofs nicht annehmen sollen." Ik wist, waarvoor ik hier was en zeide hem ook ronduit "das als eine Ehre zu betrachten" en mij niet bewust te zijn, daarmee iets verkeerds gedaan te hebben.

     

    4. BRANDSMA'S KRUISWEG

    In hoeverre het godsbegrip Titus Brandsma eigen was, wordt duidelijk in de getuigenissen van het laatste half jaar van zijn leven, de tijd dat hij gevangen zat. Hij werd achtereenvolgens gevangengehouden in de gevangenis van Scheveningen, in Kamp Amersfoort, in de gevangenis van Kleve en in Concentratiekamp Dachau, alwaar hij op 26 juli 1942 stierf.

    De geschriften van Brandsma en de manier waarop hij van God getuigde in de laatste maanden van zijn leven, toen hij gevangen zat en de wreedheden van de kampen doorstond, laten zien hoe hij geestelijk sterk bleef. Hij kon Gods aanwezigheid ervaren en was een zegen voor zijn medegevangenen.

    4.1 Nimmer zo nabij

    Zo schreef Brandsma (1942c: 1v) al na enkele dagen:

    Zóó kwaad heb ik het overigens niet. En al weet ik niet wat het worden zal, ik weet mij geheel in Gods hand.

    In de gevangenis van Scheveningen richtte Brandsma zijn gevangeniscel in als kloostercel (Waaijman 2018:238). Brandsma (1942a:3-4) richtte onder andere een gebedshoek in:

    Voor me heb ik een klein altaartje of hoe men het noemen wil. Er lag op mijn cel een papieren dambord met damschijven. Daar zal ik maar niet mee beginnen te spelen, maar er lag ook een stuk pakpapier. Dat sloeg ik om het dambord en met een sigaren-spijkertje - men moet zich behelpen, want mes en schaartje zijn afgenomen - heb ik in het pakpapier kleine keepjes gemaakt, waarin ik drie prentjes heb gestoken uit mijn brevier. Zoo heb ik recht voor me toch het beeld van Christus aan het Kruis, wel niet voluit, maar toch een mooie buste met de wonde van het H. Hart, nog wel van fra Angelico. Daarnaast heb ik aan de eene zijde de H. Teresia gestoken met haar spreuk: 'Mori aut pati' [sterven of lijden] aan de andere St. Jan van het Kruis met zijn 'Pati et contemni' [lijden en veracht worden]. Ik vond nog twee spelden, waarvan ik er een gebruikte om onder die drie afbeeldingen een breed dwarspapiertje te hangen, waarop Teresia's spreuk 'Nada te turbe' enz. in het midden: 'Gott so nah und ferne, Gott ist immer da' en ten slotte mijn spreukske: 'Prenez les jours, comme ils arrivent' enz. Ik had in mijn brevier geen los prentje van Maria en toch hoort ook haar beeltenis op de cel van een Carmeliet. Ook daarmee heb ik me kunnen redden. In het deel van het Brevier, dat we nu gebruiken en dat men mij gelukkig gelaten heeft, staat voorin een prachtafbeelding van de Madonna van Carmel van Freiin von Oer. Mijn brevier staat nu wijd open bij die afbeelding op het bovenste van twee hoekplankjes, links boven het bed. Ik heb aan tafel maar even naar rechts te zien en ik heb haar mooie beeltenis voor me, als ik in bed lig, valt mijn oog het allereerst op die sterdragende Madonna, Spes omnium Carmelitarum.

    Naast het inrichten van de cel, maakt hij zich ook een dagorde (Brandsma 1942b:7) waarin bidden, eten, wandelen, schrijven en rusten elkaar afwisselen. Dat hij het schrijven serieus neemt blijkt wel uit het feit dat hij, in de twee maanden die hij in de cel verbleef, 273 pagina's schreef voor een nieuwe biografie van Teresa van Avila. Hoe hij het geestelijk maakte blijkt wel uit het gedicht dat hij na enkele weken schreef (Brandsma 1942d):

    Voor het beeld van Jezus

    In de gevangenis

    12/13 febr. 1942

    O Jezus, als ik U aanschouw,

    Dan leeft weer, dat ik van U hou

    En dat ook uw hart mij bemint

    Nog wel als uw bijzondren vriend.

    Al vraagt mij dat meer lijdensmoed

    Och, alle lijden is mij goed,

    Omdat ik daardoor U gelijk

    En dit de weg is naar Uw Rijk

    Ik ben gelukkig in mijn leed

    Omdat ik het geen leed meer weet

    Maar 't alleruitverkorenst lot,

    Dat mij vereent met U, o God.

    O, laat mij hier maar stil alleen,

    Het kil en koud zijn om mij heen

    En laat geen menschen bij mij toe

    't Alleen zijn word ik hier niet moe.

    Want Gij, o Jezus, zijt bij mij

    Ik was U nimmer zoo nabij.

    Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet,

    Uw bijzijn maakt mij alles goed.

    Het is een prachtige getuigenis van hoe hij de godsrelatie ervaren heeft, en hoe deze hem staande hield. Maar Brandsma hield het niet alleen voor zichzelf. Er bestaan meerdere handgeschreven originelen van dit gedicht. Toen Titus Brandsma vanuit Scheveningen naar kamp Amersfoort was overgeplaatst om aldaar op het vonnis te wachten, gaf hij het gedicht ook aan minstens één medegevangene, om deze te helpen steun te vinden bij God. Anderen hielp hij met het vervaardigen van een rozenkrans. Door het Onze Vader en Wees Gegroet te bidden konden zij zich innerlijk sterken. Hiermee hielp hij hen om het, in het onmenselijke kampleven, geestelijk vol te houden.

    4.2 Naar buiten stralend

    Titus Brandsma sprak graag over de zon die door de nevelen heen breekt, als een beeld voor hoe God vanuit de mens naar buiten straalt en zichtbaar wordt voor de omgeving. In de processtukken voor de zaligverklaring van Titus Brandsma zijn vele getuigenissen opgenomen van medegevangenen die in hem iets bijzonders zagen. Een bijzondere getuigenis is er van de toen 27-jarige medegevangene John Dons die kunstschilder was. Dons was als verzetsstrijder opgepakt en in Kamp Amersfoort gevangengezet. Hij werd op 9 juli 1942 gefusilleerd bij Fort Rijnauwen. Brandsma poseerde clandestien voor hem, zittend aan een houten tafel.

     

     

    We zien Brandsma gekleed in een oud soldatenuniform met omgeslagen mouwen. Het te grote jasje verhult zijn magere lijf. De schouderbanden zijn kaal, zonder onderscheidingsteken. Hij is een man zonder rang. Wel is hij getekend met een driehoek en een nummer. Het enige persoonlijke van zijn uniform is de ketting van zijn klokje en de pen in zijn borstzakje. Ook zijn bril heeft hij behouden. Zijn haren niet. Zijn bekende kuif is kortgeschoren. Het is het kapsel dat hij had als novice.

    We kijken naar wat John Dons zag in Brandsma. Wat misschien nog wel het meest stil maakt is de blik in zijn ogen. Het lijkt of hij kijkt, ziet en niet-ziet tegelijk; alsof hij in een verte schouwt en tegelijk naar binnen gekeerd is.

    Zijn gelaatsuitdrukking is droevig en krachtig tegelijk. Verbetenheid, vastberadenheid zie ik, maar ook mildheid en mededogen. Op een bepaalde manier straalt hij soevereiniteit uit.

    Dons tekende Brandsma zo levendig en scherp, dat hij, als bij een icoon, laat zien hoe door Brandsma's ogen God de wereld in kijkt, en de kijker God kan ontmoeten. Hij tekent Titus Brandsma als getuigenis van Gods aanwezigheid.

     

    5. TOT BESLUIT

    Zodra een gedeelte van Nederland in september 1944 bevrijd werd, werden brieven van Titus Brandsma over zijn verblijf in de Scheveningse gevangenis en het gedicht "O Jesus" in grote oplagen gepubliceerd en wijd verspreid. Al snel na zijn dood begonnen ook de voorbereidingen voor een proces van zaligverklaring. De nalatenschap van Brandsma werd zorgvuldig bewaard en bestudeerd. Zijn bibliografie telt meer dan 800 publicaties en zo'n 5.000 andere documenten (o.a. toespraken, brieven, preken en aantekeningen) worden bewaard in het Nederlands Carmelitaans Instituut te Boxmeer. In 1985 werd Brandsma zalig verklaard, als martelaar en als beschermheer van de journalisten.

    In 2014 startte de Nederlandse Karmelprovincie samen met het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen een editieproject om deze geschriften in een kritische uitgave online te publiceren op de website www.titusbrandsmateksten.nl.

    Op 4 Maart 2022 kondigde paus Franciscus de heiligverklaring van Titus Brandsma aan. Regelmatig wordt daarover de vraag gesteld "Wat zou Titus Brandsma hiervan zeggen?" Hem kennende uit zijn geschriften denk ik dat hij zou zeggen: "Voor mij hoeft dat niet, maar als het goed is voor God en mensen is het mij een eer Hem zo te mogen dienen." Zo blijft Titus Brandsma getuigenis afleggen van een God die in alles van zichzelf getuigt.

     

    BIBLIOGRAFIE

    Brandsma, T. 1901. Bloemlezing uit de werken der H. Teresia. Vertaald uit het Fransch door fr. T. Brandsma. Ord. Carm. Nijmegen: Malmberg.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1918 Werken der H. Teresia. 1. Het boek van haar leven. Vertaald door T. Brandsma. Bussum-Hilversum: Paul Brand.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1927. Inleiding. In: Brieven en extasen der dienaresse Gods Gemma Galgani. Een boek van liefde en lijden in 't Nederlandsch bewerkt door P. Bonifacius C.P.W. van Eupen (Eindhoven: Van Eupen), pp. III-XI.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1931. Maria's moederschap van God. Leidende gedachte in het mystieke leven. Carmelrozen 20:11-15.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1932. Godsbegrip. N.V. Nijmegen-Utrecht: Dekker & van de Vegt - J.W. Leeuwen.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1936. Carmelite mysticism. Historical sketches. Chicago: The Carmelite Press.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1937. Mystiek. De Katholieke Encyclopaedie 18:199-206.         [ Links ]

    Brandsma, T. 1938. De bloem in de zon [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/de-bloem-in-de-zon/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. 1939. Preek op den vooravond van de Nationale Bedevaart naar Dokkum in 1939 eeuwfeest van den H. Willibrord in de St-Bonifatiuskerk te Leeuwarden 16 Juli Brandsma, T. 1939 [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/preek-op-den-vooravond-van-de-nationale-bedevaart/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. 1942a. Mijn cel [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/mijn-cel/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. 1942b. Mijn dagorde [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/mijn-dagorde/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. 1942c. Politiegevangenis Scheveningen 23 Januari 1942 [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/politie-gevangenis-scheveningen-23-januari-1942/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. 1942d. Voor het beeld van Jezus [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/o-jezus/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Brandsma, T. [s.a.]. Mystiek in Nederland [Online.] Retrieved from: https://titusbrandsmateksten.nl/mystiek-in-nederland/ [10 November 2021].         [ Links ]

    Meijer, B. 1951. Titus Brandsma. Bussum: Paul Brand N.V.         [ Links ]

    Waaijman, C.J. 2018. O Jezus, als ik U aanschouw. In: A. Bos (red.), Titus Brandsma. Spiritualiteit dichtbij in veertien teksten (Baarn: Adveniat), pp. 237-243.         [ Links ]

     

     

    Date received: 23 March 2022
    Date accepted: 12 April 2022
    Date published: 20 June 2022

     

     

    1 Betreffende rapporten zijn opgenomen in het archief van het Nederlands Carmelitaans Instituut te Boxmeer.